Maar op een dag botste onze eencellige op een soortgenoot, zomaar omdat ze toevallig dezelfde stroming hadden uitgekozen…. En er gebeurde helemaal niets! Hij ging niet dood, en er was nog steeds genoeg voedsel. Onze eencellige werd nieuwsgierig en probeerde zijn stromingen anders te kiezen om te kijken of hij nog meer soortgenoten kon ontmoeten. Er bleken er heel veel te zijn, allemaal gefocussed op overleven in hun eentje en ze wilden ook niet echt contact te maken, ze waren te bang dat hij een bedreiging voor hun bestaan zou vormen.
Op een dag kreeg onze eencellige een idee. Als we nou eens zouden samenwerken? Als we nou eens met meer eencelligen een groter geheel zouden vormen? Dan zouden we beter tegen gevaar kunnen, zou het gemakkelijker zijn de juiste stromingen te vinden, zouden we meer zonlicht kunnen opvangen en zouden we beter voedsel kunnen vinden. Zo gedacht zo gedaan. Elke keer als hij tegen een andere eencellige opbotste deelde hij zijn idee. Eerst moesten de anderen er niets van hebben, ze hadden het te druk met overleven. Maar op een gegeven moment waren er toch anderen die ook wel iets zagen in zijn idee. Langzaam sloten er zich meer eencelligen aan bij zijn collectief. Dat groeide en groeide. Ze waren geen eencellige meer maar met elkaar een meercellig wezen. En dat ging goed! Ze groeiden snel omdat er meer voedsel kon worden verzameld, omdat ze steeds vaker op de juiste stromingen konden drijven en omdat ze zich nog beter konden koesteren in het licht van vader Zon.
En toen kwam het moment dat onze eencellige bedacht dat ze samen nog sterker konden zijn als ze specifieke talenten zouden ontwikkelen. Zo was hij heel goed in het bedenken van goede ideeën, maar hij had ook al gemerkt dat sommigen heel goed waren in het zoeken van de juiste stroming en anderen precies wisten waar het zonlicht zou vallen op de oerzee. Ze gingen in overleg en onze eencellige deelde zijn idee om ieders talent in te zetten en te vergroten. Hier werden alle cellen heel blij van, ze mochten immers gaan doen wat ze het liefste deden en waar ze niet zo goed in waren mochten ze overlaten aan een andere cel. Zo ontstond de differentiatie, onze eencellige koos ervoor om hersencel te worden, maar anderen werden zwemvliezen, zonnecellen, spijsverteringscellen en natuurlijk de hartcellen.
Onze eencellige was met zijn vrienden uitgegroeid tot een complex meercellig wezen. Van hier af aan bleef het zich steeds verder ontwikkelen en differentiëren tot het uiteindelijk de vorm van een mens aannam. En toen ging er iets mis….
De mens vergat dat ze met elkaar samenwerkten, de mens voegde een vorm van bewustzijn toe, die weer dacht als de eerste eencelligen in tekorten, en dacht net als de eerste dat hij alleen moest overleven in een vijandige wereld. Hij vergat hoe belangrijk de samenwerking was en het werken vanuit je eigen talent en probeerde weer in zijn eentje alles zelf te kunnen. De eerste eencellige die diep in de hersenen van deze mens verborgen zat zag dit gebeuren en probeerde de mens te laten inzien dat hij niet moest vergeten hoe hij gevormd was, vanuit een prachtig samenwerkingsverband.
Maar de mens vergat hiernaar te luisteren. De cellen in zijn lichaam begonnen het daardoor ook te vergeten. Zodoende besloot een lever cel dat hij geen zin meer had om levercel te zijn maar dat hij nu eindelijk ook wel eens aan de touwtjes wilde trekken, en hij veranderde in een hersencel. Een spiercel wilde ook belangrijk zijn en veranderde in een hartcel. En zo gingen steeds meer cellen doen waar ze niet zo goed in waren, ze probeerden iets te zijn wat ze niet konden zijn en ze vergaten wat ze met elkaar bereikt hadden en de eenheid die ze waren. De mens werd ziek, zijn cellen begonnen te woekeren en hun eigen leven te leiden.
Onze eerste eencellige overzag dit alles en gaf een noodsignaal af: Lieve medecellen, we zijn samen één, laat ieder doen waar hij goed in is en weet dat niets minder is dan het ander, dat we ieder van jullie keihard nodig hebben, dat elke cel in dit lichaam de meest belangrijke functie beoefend en dat we samen veel meer kunnen dan ieder van ons in zijn eentje. Vanuit eenheid kunnen we alle problemen oplossen, kunnen we groeien, kunnen we Heel zijn!
De mens die deze cellen vormden pikte dit signaal op en kreeg een diep besef van het wonder dat zij was. Ze dacht als ik deze boodschap nou de wereld in kan zenden, als andere mensen zouden luisteren en net zo zouden willen gaan samenwerken als al die prachtige cellen in mijn lichaam. Dan zouden we met elkaar net zo’n prachtig geheel kunnen vormen, dan zouden we deze wereld heel mooi kunnen maken, dan is er genoeg voor iedereen en kunnen we ons allen koesteren in het licht van Vader Zon en met elkaar gaan zorgen voor Moeder Aarde zodat zij zich weer kunnen verbinden met al het andere in ons universum…. Wat zou dat een prachtige eenheid vormen!
Namasté
Esmeralda Snoek